English
|
S.
Maria van Uta
Een van de mooiste Romaans-Pisaanse kerken in het zuiden van
Sardini�n
door Emanuele Atzori
|
Italiano
|
Geschiedenis
In het oostelijk deel van het dorp, net buiten de
bebouwing van het dorp Uta, werd vrijstaand de Romaanse kerk van S. Maria
gebouwd. Deze wordt beschouwd als een van de belangrijkste Foto religieuze
monumenten van het zuiden van het eiland door zijn karakteristieke
architectonische de kerk van Santa Maria structuur. De kerk is zo goed als
ongedeerd gebleven van wijzigingen en plundering.
De bouw hebben wij te danken aan de Benedictijner monniken van S. Vittore van
Marseille - genaamd Vittorini. Zij kwamen op Sardini� in de 2e helft van de 11e
eeuw, waarna ze kerk en grond ten geschenke kregen.In 1079 dankzij de hulp van
paus Gregorio VII, die bevriend was met de Marseillaanse abt Ricardo, kregen de
Vittorini van de ridder van Cagliari Orzocco (Torchitorio I) de kerk van S.
Giorgio e S. Genesio, deze was gelegen in de vlakte van Decimo, onder voorwaarde
dat zij daar een "cella" zouden vestigen.
De zoon van Orzoco, Costantino (Salusio II) bevestigde de schenking met een
oorkonde op 30 juni 1089, bovendien erkende hij ook nog het prioraat van het
verlaten kluizenaarsverblijf van San Sadurru ( San Saturnio ), en schonk de
heuvel van Bagharia, de zoutpannen van Quartu, de visvijvers van San Bartolomeo
en acht kerken waaronder die van S. Ambrogio van Itta.
De schenking van de acht kerken werd bekrachtigd in 1090 door de aartsbisschop
van Cagliari, Ugone die echter S. Ambrogio vermeldde als een tempel in Uta.In
een volgende oorkonde in 1119 bekrachtigde aartsbisscop Guglielmo de schenking
aan de Vittorini en bevestigde Uta als de vestiging van S. Ambrogio.Daarom zijn
wij van oordeel dat de Vittorini zich al in Uta bevonden vanaf het einde van de
11e eeuw en dat zij in de volgende eeuw ( 12e ) de kerk van S. Maria en het
klooster hebben gesticht, vermoedelijk omdat de oude
tempel ongeschikt was geworden voor hun behoefte.
Men weet geen exacte data, maar de wetenschappers gaan ervan uit dat de kerk van
Santa Maria werd gebouwd rond 1140 ( 1135 - 1145 ) door arbeiders van
verschillende Foto nationaliteit: Fransen, Toscaners en zelfs Arabieren. De
voorgevel bevestiging hiervan zou zich in de absis bevinden, daar zijn 2
gebeeldhouwde kruizen: een Frans en een Pisaans.
In 1258 bracht de verdeling van de Giudicato van Cagliari de gebieden van de
"Curatoria di Decimo" (gebieden van de tienden), waaronder Uta, in
handen van de Toscaan Gherardo della Gherardesca, graaf van Donoratico. De
superioriteit van Pisa over de bewoners van Cagliari veroorzaakte een gunstige
situatie voor de permanente aanwezigheid van de monniken uit Marseille in het
klooster van Santa Maria. Zij verlieten het gebied en droegen de kerk en het
klooster over aan de minderbroeders - de Franciscanen.
Na de verovering van het eiland, werden de antieke stad Uta Jossu, gelegen in de
nabijheid van het huidige Uta, en Uta Susu, dat gebouwd was in de buurt van de
kerk Santa Maria, toegewezen aan de "infante" Alfonso kind van de
legerkapitein Berengario Carroz en werd daardoor deel van het grote domein van
Quirra. Er waren erg weinig bewoners in de twee dorpen en rond 1584 raakte het
gebied totaal ontvolkt. De enige menselijke aanwezigheid was die van de broeders
van het klooster.
De Franciscanen onderhielden de kerk van Santa Maria tot aan de eerste decennia
van de 17e eeuw, toen was er een levendige opbloei van het stadje Uta en dit
verstoorde de dagelijkse gang van zaken van het klooster.Misschien is er ook nog
een ander motief voor het verlaten van deze plek van verering door de monniken:
namelijk de wens van de aartsbisschop van Cagliari om in het bezit te komen van
deze schitterende tempel gewijd aan de Madonna.Het gebeurde inderdaad dat
omstreeks 1640 de minderbroeders afstand deden ten behoeve van de aartsbisschop
van de Santa Maria. Zij ontvingen in ruil de veel eenvoudiger laat-Romaanse kerk
van Santa Barbara, die is gelegen op de gelijknamige heuvel enkele kilometers
van Capoterra, een eigenlijk beter geschikte plek voor een gewijd kloosterleven.
De structuur van de kerk
Het godsdienstige gebouw is niet erg groot, maar ziet er toch evenwichtig uit
en is rijk aan architectonische motieven. Gebouwd met vierkante bouwstenen van
geaderde kalksteen, afkomstig uit de groeve van Teulada, en volgens de
voorschriften van de middeleeuwse kerk met de hoofdingang geori�nteerd-gericht
op het westen en het tabernakel aan de oostzijde. Aan de realisatie werkten
vermoedelijk zowel Pisaanse als Arabische werklieden samen.
De
facade = voorgevel is horizontaal verdeeld in twee�n door een kroonlijst met
Arabische invloeden, die rondom de hele kerk gaat. Het basamento = onderste deel
is vertikaal verdeeld in drie�n (volgens de indeling foto van het middenschip)
door uitspringende pilasters van diverse breedtes. Twee series van rondom
lopende hangende rechter zijwand boogjes, gesteund door verschillend
gebeeldhouwde consoles vormen ��n geheel met de pilasters. Er bevinden zich
vier boogjes links en vijf rechts, bijna alsof ze kracht bijzetten aan de
harmonie van de ongelijkheid.
In het centrale deel van deze zijde, bevindt zich het portaal dat leidt naar het
belangrijkste centrum van het middenschip. Het is samengesteld uit een
monolitische architraaf (uit ��n stuk) die steunt op twee deurstijlen, doordat
de boog is gemaakt van stenen van donker trachiet afgewisseld door witte
kalksteen geeft deze een lichte indruk.
Een mooi opengewerkt roosvenster is geplaatst in het midden van de lunet, de
twee kapitelen zijn in Corintische stijl. Een geometrische figuur, dat men ook
terugziet op de diverse consoles, is gehouwen in de archivolte van de boog. Het
bovenste deel van de facade wordt bekroond door hetzelfde motief aan de zeven
boogjes. Afgezien van Provencaalse invloeden, heeft de facade een uitgesproken
Pisaans karakter, dat vindt men ook terug in de kerk op de dekplaten van de
geprononceerde zuilen en op de balken van het plafond in het middenschip. Het
kruisgewelf van de campanile is in Gotische stijl.
De twee rijen bogen van de voorgevel, herhalen zich langs alle buitenmuren. Er
zijn tweehonderd consoles met verschillende versieringen: bladeren , menselijke
koppen, herten, kalfjes, rozetten en geometrische vormen. Het zijn
oorspronkelijk Lombardische motieven die ook te zien zijn in de kerken van Santa
Maria van Ardara en Trattalias, de San Antioco van Bisarcio en de San Lorenzo
van Silanus. Uitspringende decoratieve pilasters, zonder regelmaat geplaatst,
verdelen verticaal de zijwanden . In enkele gevallen staan deze pilasters niet
op ��n lijn met
de voetstukken van de bogen. Meer ordening vertonen de pilasters van de muren
van de absis.
De plattegrond van de kerk is die van een basiliek met ��n absis, in de lengte
verdeeld door drie middenschepen met booggewelven, gedragen door een reeks
kolommen. Men veronderstelt dat deze zijn afgeleid van een antieke foto Romeinse
of voor-christelijke tempel. In de zijbeuken ziet men twee marmeren leeuwen, die
zich oorspronkelijk zijgevel met absis misschien aan de buitenkant bevonden.
Drie treden geven toegang tot het priesterkoor, ten opzichte van de rest van de
kerk dwingt deze verhoging respect af. Het altaar wordt gedragen door kolommen
met kapitelen; deze zijn te vergelijken met die van de Santa Maria van Ardana.
De nis van het altaar toont een afbeelding van de Heilige Maagd als
wonderdoenster. De absis wordt afgedekt door een kap van een halve cirkel van
natuursteen.
Tijdens herstelwerkzaamheden van het plaveisel werden opgravingen gedaan die de
fundamenten aan het licht brachten van een kerk met dubbele absis - typisch voor
de Vittorini. De plattegrond van deze tempel is aangegeven in het plaveisel door
middel van tegels in verschillende kleuren.
In het centrale middenschip worden de dubbele dakvlakken) gedragen door houten
dakspanten en elk van deze dakspanten wordt gesteund door twee consoles, altijd
van hout. De linker zijbeuk vertoont een kleine deur die wanneer je erdoor gaat
leidt naar een antiek romitorio = kluizenaarswoning en het ernaast liggende
kerkhof.
Van de kloostergang is niets meer over, op die plek ontspringt een bron met
wonderbaarlijke kracht. Een legende wil dat deze kracht zich openbaarde toen een
zwaar zieke vreemde ridder verscheen bij de poortwachter van de kerk. Gaat u
wassen en bidt, zei deze tegen de mysterieuze persoon. De ridder volgde deze
opdracht op en hij genas. Vanaf dat moment werd de kerk een bedevaartsoord ,
speciaal tijdens het feest van de 8e september, als de geboorte van de Heilige
Maagd Maria wordt herdacht.
In de rechter zijbeuk bevindt zich een deur, die "Porta Santa"wordt
genoemd. Deze deur wordt alleen geopend tijdens het Giubileo = kerkelijk heilig
jaar. Tijdens het jubeljaar van 2000 heeft de aartsbisschop van Cagliari,
Ottorino Pietro Alberti, de kerk van Santa Maria van Uta
geplaatst op de lijst van de aartsbischoppelijke bedevaartsplaatsen waar de
trouwe gelovigen een aflaat kunnen verkrijgen. Op de 10e september van datzelfde
jaar heeft bij het heiligdom van Nostra Signora di Monserrato (zo wordt de
Madonna van Uta genoemd) het feest voor de zieken plaatsgevonden, hieraan werd
deelgenomen door circa tweeduizend mensen. De misviering werd geleid door de
aartsbisschop monseigneur Alberti, die woorden van troost heeft uitgesproken
voor de talrijke zieken die in de kerk aanwezig waren.
Disegno
Tekening in perspectief van het interieur van de Santa Maria van Uta, uitgewerkt
door Maria Freddi en overgenomen uit de monografie "La chiesa di S. Maria"
Bibliografie:
A.A: V.V., Il Medioevo, dai Giudicatie agli Aragonesi, in "Storia dei sardi
e della Sardegna", Milano 1987. Angius V. in Casalis, Dizionario
geografico, storico, statistico, commerciale degli stati di S.M. il Re di
Sardegna, V.XXIII, Torino 1840, pp.472-495. Besta E., La Sardegna medioevale,
Vol.I-Iim Palermo 1908-1909. Boscolo A., L' Abbazia di S. Vittore, Pisa e la
Sardegna, Padova 1958. Boscolo A., La Sardegna bizantina e alto-giudicale,
Sassari 1978. Casula F.C., La Storia di Sardegna, Sassari 1992. Day J., Villaggi
abbandonati in Sardegna, Paris 1973, p. 30. De Logu R., La Sardegna romanica, in
�l Ponte", anno VII, n. 9. Freddi M., La Chiesa di S.ta Maria du Uta,
rilievo architettonico e commento storico, Roma 1953. Martini P., Storia
ecclesiastica della Sardegna, Cagliari 1841. Scano D., Chiese medievali in
Sardegna, Cagliari 1929. Scano D., Storia dell'arte in Sardegna dal sec. XI al
sec. XIV, Sassari 1907. Tola P., Codex Diplomaticus Sardiniae, Torino 1861.
Vertaald door:
Ariane Stam en Amy Cafferata april 2005